Cijfers sociale zekerheid | |
---|---|
Minimumloon (per uur, excl. vakantietoeslag)* | € 13,68 |
Bruto-referentieminimummaandloon | € 2.133,60 |
Maximumdagloon (per dag, incl. vakantietoeslag) | € 274,44 |
Maximumdagloon (per maand, incl. vakantietoeslag) | € 5.969,07 |
Maximumdagloon (per jaar, incl. vakantietoeslag) | € 71.628,84 |
Hoge bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw)* | 6,57% |
Lage bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw)* | 5,32% |
Maximumbijdrage-inkomen | € 71.628,- |
* De hoge bijdrage Zvw geldt voor de werkgeversheffing Zvw. De lage bijdrage Zvw geldt voor de eigen bijdrage Zvw die wordt ingehouden op het loon of de uitkering of die via een aanslag Zvw wordt betaald.
Premiepercentages sociale verzekeringen | |
---|---|
Ouderdomsfonds (AOW) | 17,90% |
Nabestaandenfonds (Anw) | 0,10% |
Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf-laag) | 2,64% |
Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf-hoog) | 7,64% |
Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) | 0,68% |
Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-laag) | 6,18% |
Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof-hoog) | 7,54% |
Uniforme opslag kinderopvang | 0,50% |
Werkhervattingskas (Whk-rekenpremie) | 1,22% |
In deze paragraaf zullen de belangrijkste aspecten en wijzigingen van de Algemene Ouderdomswet (AOW) worden besproken.
In onderstaande tabel staat de AOW-leeftijd weergegeven.
Als de belastingplichtige geboren is in de periode | dan vangt de AOW aan in het jaar | De AOW-leeftijd is dan |
---|---|---|
1 maart 1957 tot 1 januari 1958 | 2024 | 67 jaar |
1 januari 1958 tot 1 januari 1959 | 2025 | 67 jaar |
1 januari 1959 tot 1 januari 1960 | 2026 | 67 jaar |
1 januari 1960 tot 1 januari 1961 | 2027 | 67 jaar |
1 januari 1961 tot 1 oktober 1961 | 2028 | 67 jaar + 3 maanden |
1 oktober 1961 tot 1 oktober 1962 | 2029 | 67 jaar + 3 maanden |
De levensverwachting is gekoppeld aan de AOW-leeftijd: 1 jaar hogere levensverwachting is 8 maanden hogere AOW-leeftijd.
Werken na de AOW-leeftijd
Werken na de AOW-leeftijd moet ervoor zorgen dat het voor werkgevers aantrekkelijk is om AOW-gerechtigden in dienst te nemen. Werkgever zijn bij ontslag van de AOW-gerechtigde daarom geen transitievergoeding verschuldigd en de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is beperkt tot 6 weken (tegenover 2 jaar bij werknemers die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt).
De AOW is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. In de volgende tabellen staat de hoogte van de AOW-uitkering per maand weergegeven:
Alleenstaanden (bruto per jaar, incl. vakantiegeld: € 19.777,08)
Met heffingskorting | Zonder heffingskorting | |
---|---|---|
Bruto per maand* | € 1.569,75 | € 1.569,75 |
Loonheffing | € 0,- | € 298,58 |
Bijdrage Zvw | € 83,51 | € 83,51 |
Netto | € 1.486,24 | € 1.187,66 |
* Het brutobedrag is inclusief inkomensondersteuning AOW € 5,50 en exclusief het vakantiegeld van bruto € 78,34 per maand.
Bovenstaande bedragen gelden ook voor de samenwonende van wie de partner de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt, die geen recht heeft op toeslag en van wie de AOW-ingangsdatum vóór 1 februari 1994 ligt.
Samenwonend/gehuwd, beiden ouder dan de AOW-leeftijd of geen recht op toeslag (bruto per jaar, per persoon, incl. vakantiegeld: € 13.481,16)
Met heffingskorting | Zonder heffingskorting | |
---|---|---|
Bruto per maand* | € 1.067,47 | € 1.067,47 |
Loonheffing | € 0,- | € 203,33 |
Bijdrage Zvw | € 56,78 | € 56,78 |
Netto | € 1.010,69 | € 807,36 |
* Het brutobedrag is inclusief inkomensondersteuning AOW € 5,50 en exclusief het vakantiegeld van bruto € 55,96 per maand.
Per 1 april 2015 is de partnertoeslag in de AOW afgeschaft. Mensen die op 1 april 2015 recht hadden op een toeslag houden hier recht op, zolang hun partner niet te veel gaat verdienen. Als het inkomen van de partner stijgt, is dit voor de toeslag definitief: als het inkomen later daalt, herleeft het recht op de toeslag niet.
Een uitzondering is als de stijging van het inkomen incidenteel is geweest (bijvoorbeeld bij de afkoop van een pensioen, incidenteel meer werken, ontvangst van een ontslagvergoeding, een nabetaling of een eindejaarsuitkering of gratificatie). Er ontstaat ook opnieuw recht op toeslag als het inkomen van de partner maximaal 3 maanden boven de inkomensgrens ligt en daarna weer daalt tot onder de grens.
Verder is een uitzondering gemaakt voor AOW-gerechtigden van wie de partner een flexibel arbeidscontract heeft. De partnertoeslag kan in dit geval ook herleven als het inkomen van de partner langer dan 3 maanden achter elkaar boven de inkomensgrens is uitgekomen. Als voorwaarde geldt dan wel dat het inkomen binnen 12 maanden weer lager wordt en dat er sprake is van één van de volgende contracten:
- Een oproepcontract met een niet-vaststaand aantal uren;
- Een contract voor seizoensarbeid;
- Een contract met per periode wisselende toeslagen;
- Een contract gebaseerd op provisiewerk.
Is de partner werkzaam als freelancer of ondernemer? Dan wordt gekeken naar het resultaat uit overige werkzaamheden of naar de winst uit onderneming in het afgelopen jaar. Als dit inkomen te hoog is, bestaat geen recht meer op toeslag, zelfs niet als dit inkomen in dit jaar weer daalt tot onder de grens. Wel kan op verzoek de middelingsregeling worden toegepast. Als het inkomen hierdoor onder de inkomensgrens zakt, heeft de AOW-gerechtigde mogelijk wel recht op toeslag.
Voorwaarden AOW-toeslag
Er bestaat nog recht op toeslag als de AOW-gerechtigde geboren is vóór 1 januari 1950 en de partner de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Voor de bepaling van de hoogte van de toeslag zijn de volgende zaken van belang:
- De inkomsten van de partner;
- Het gezamenlijk inkomen; en
- Het aantal jaren dat de partner verzekerd is geweest voor de AOW.
Inkomsten van de partner worden (gedeeltelijk) gekort op de toeslag. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘inkomsten uit arbeid’ en ‘inkomsten in verband met arbeid’:
- Inkomsten uit arbeid (onder andere loon en winst uit onderneming) worden gedeeltelijk gekort op de toeslag, aangezien 15% van het minimumloon plus een derde van het meerdere is vrijgesteld.;
- Inkomsten in verband met arbeid (bijvoorbeeld uitkeringen en vroegpensioen) worden volledig gekort op de toeslag.
Samenwonend/gehuwd, recht op volledige toeslag (bruto per jaar, per persoon, incl. vakantiegeld: € 26.896,32)
Met heffingskorting | Zonder heffingskorting | |
---|---|---|
Bruto per maand* | € 2.129,44 | € 2.129,44 |
Loonheffing | € 95,75 | € 405,83 |
Bijdrage Zvw | € 113,28 | € 113,28 |
Netto | € 1.920,41 | € 1.610,33 |
* Het brutobedrag is inclusief inkomensondersteuning AOW € 5,50 en exclusief het vakantiegeld van bruto € 111,92 per maand.
Ook wordt er gekeken naar het gezamenlijk inkomen (inclusief vakantiegeld). Als het gezamenlijk inkomen (inclusief AOW en toeslag) meer bedraagt dan € 3.732,95 bruto per maand, gaat er maximaal 10% van de toeslag af.
Samenwonend/gehuwd, recht op 90% toeslag (bruto per jaar, per persoon, incl. vakantiegeld: € 25.554,72)
Met heffingskorting | Zonder heffingskorting | |
---|---|---|
Bruto per maand* | € 2.023,24 | € 2.023,24 |
Loonheffing | € 73,17 | € 385,25 |
Bijdrage Zvw | € 107,63 | € 107,63 |
Netto | € 1.842,44 | € 1.530,36 |
* Het brutobedrag is inclusief inkomensondersteuning AOW € 5,50 en exclusief het vakantiegeld van bruto € 106,32 per maand.
In deze paragraaf zullen de belangrijkste aspecten en wijzigingen van de Algemene nabestaandenwet (Anw) worden behandeld.
Een nabestaande heeft recht op een nabestaandenuitkering als:
- De overledene de partner is en deze in Nederland woonde of werkte;
- De nabestaande de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt; en
- Er een eigen kind, een pleeg- of stiefkind wordt verzorgd van jonger dan 18 jaar en dit kind op het moment van overlijden tot het huishouden behoorde.
Als niet wordt voldaan aan deze laatste voorwaarde, bestaat er toch recht op een nabestaandenuitkering als de nabestaande voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is.
De nabestaande ontvangt de uitkering tot deze de AOW-leeftijd heeft bereikt, of (als dit eerder is) tot het jongste kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en/of de nabestaande niet langer voor meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Ook in een aantal specifieke situaties, zoals detentie of emigratie, kan het recht op een Anw-uitkering vervallen. Daarnaast eindigt de Anw-uitkering als de woonsituatie van de nabestaande wijzigt door trouwen, geregistreerd partnerschap of samenwonen. Gaat de nabestaande samenwonen, dan herleeft het recht op een nabestaandenuitkering als hij binnen zes maanden weer alleen gaat wonen.
Inkomsten van de overblijvende partner kunnen (gedeeltelijk) worden gekort op de nabestaandenuitkering. De volgende inkomsten worden niet afgetrokken van de Anw:
- Een aanvullend nabestaandenpensioen van een pensioenfonds of verzekeraar;
- Een nabestaandenlijfrente;
- Een lijfrente-uitkering vanuit een stamrecht (maar alleen als de ontslagvergoeding vrij besteedbaar was);
- Rente;
- Dividend;
- Spaartegoeden.
Inkomsten uit arbeid (onder andere loon en winst uit onderneming, maar ook inkomen uit (vervroegd) pensioen of afkoop van pensioen) worden gedeeltelijk gekort op de uitkering. Van deze inkomsten is 50% van het minimumloon plus een derde van het meerdere vrijgesteld. Boven deze drempel per maand worden inkomsten dus voor twee derde gekort op de Anw-uitkering.
De volgende inkomsten worden volledig gekort op de Anw-uitkering:
- Een WW-uitkering;
- Een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO of WIA);
- Een Ziektewetuitkering;
- Een nabestaandenuitkering vanuit een ander land dan Nederland;
- Diverse andere uitkeringen (op de website van de SVB is per uitkering opgenomen of deze (volledig) wordt gekort op de Anw-uitkering).
Als een nabestaande al vóór 1 juli 1996 een uitkering uit de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW-uitkering) ontving, ontvangt hij (als hij hoge andere inkomsten heeft) minimaal een uitkering van € 660,99 bruto per maand (exclusief het vakantiegeld van € 51,21 bruto per maand).
Nabestaandenuitkering
De nabestaandenuitkering Anw bedraagt bruto per jaar inclusief vakantiegeld maximaal
€ 19.798,56.
Met heffingskorting | Zonder heffingskorting | |
---|---|---|
Bruto per maand* | € 1.550,44 | € 1.550,44 |
Loonheffing | € 292,08 | € 572,25 |
Netto | € 1.258,36 | € 978,19 |
* Het brutobedrag is inclusief de tegemoetkoming Anw van € 20,91 en exclusief het vakantiegeld van € 99,44 per maand.
Wezenuitkering
Kinderen van wie beide ouders zijn overleden, kunnen recht hebben op de wezenuitkering uit de Anw.
De wezenuitkering bedraagt bruto per jaar inclusief vakantiegeld maximaal € 12.761,40.
Met heffingskorting | Zonder heffingskorting | ||
---|---|---|---|
0 t/m 9 jaar | Bruto per maand** | € 510,36 | € 510,36 |
0 t/m 9 jaar | Loonheffing | € 0,- | € 187,92 |
0 t/m 9 jaar | Netto | € 510,36 | € 322,44 |
10 t/m 15 jaar | Bruto per maand** | € 755,08 | € 755,08 |
10 t/m 15 jaar | Loonheffing | € 0,- | € 277,75 |
10 t/m 15 jaar | Netto | € 755,08 | € 477,33 |
16 t/m 20 jaar* | Bruto per maand** | € 999,81 | € 999,81 |
16 t/m 20 jaar* | Loonheffing | € 89,08 | € 369,25 |
16 t/m 20 jaar* | Netto | € 910,73 | € 630,56 |
* In principe eindigt de wezenuitkering als de wees de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Onder voorwaarden kan de uitkering doorlopen tot de 18e of 21e verjaardag.
** Het brutobedrag is exclusief het vakantiegeld. Het vakantiegeld bedraagt bruto:
- € 31,82 voor kinderen van 0 t/m 9 jaar;
- € 47,73 voor kinderen van 10 t/m 15 jaar; en
- € 63,64 voor kinderen van 16 t/m 20 jaar.
De Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (artikel 7:629 BW) schrijft een loondoorbetaling voor van 70% van het laatstverdiende loon gedurende maximaal 104 weken. Dit loon is echter gemaximeerd tot het maximum dagloon. Daarnaast bepaalt de wet een minimum: gedurende de eerste 52 weken minimaal het minimumloon. De werkgever en werknemer kunnen echter een hoger bedrag overeenkomen in een arbeidsovereenkomst of cao.
Als de zieke werknemer geen werkgever meer heeft (bijvoorbeeld door faillissement of door het aflopen van de arbeidsovereenkomst), krijgt hij, als wordt voldaan aan de voorwaarden, een uitkering volgens de Ziektewet. De Ziektewetuitkering duurt maximaal 104 weken en bedraagt meestal 70% van het laatstverdiende loon. Hierop bestaat een aantal uitzonderingen (voor zwangere of net bevallen vrouwen die door hun zwangerschap of bevalling ziek zijn, geldt bijvoorbeeld een Ziektewetuitkering van 100% van het laatstverdiende loon). Na één jaar ziekte vindt een herkeuring van de uitkeringsgerechtigde plaats.
Als hieruit blijkt dat zij meer dan 65% van het loon van een gezonde, vergelijkbare werknemer kan verdienen, wordt de Ziektewetuitkering beëindigd. De herkeuring wordt uitgevoerd door het UWV. Een Ziektewetuitkering eindigt in ieder geval als de AOW-leeftijd wordt bereikt.
Als de werknemer 104 weken ziek is geweest, ontvangt hij mogelijk daarna een uitkering volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Welke uitkering iemand ontvangt, is afhankelijk van het arbeidsverleden en de mate van arbeidsongeschiktheid.
Volledig arbeidsongeschikt
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt | IVA-uitkering Tot AOW-leeftijd 75% van het laatstverdiende loon.* |
---|---|
Volledig arbeidsongeschikt, maar niet duurzaam | WGA-loongerelateerde uitkering Eerste 2 maanden 75% van het laatstverdiende loon*, daarna tot AOW-leeftijd of herkeuring 70% van het laatstverdiende loon.* |
* Het laatstverdiende loon is gemaximeerd tot het maximumdagloon.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt
35% – 80% arbeidsongeschikt
WGA-loongerelateerde uitkering
Duur | Afhankelijk van arbeidsverleden (3-24 maanden**) |
---|---|
Hoogte | Eerste 2 maanden 75% van het laatstverdiende loon*, daarna 70% van het laatstverdiende loon.* |
* Het laatstverdiende loon is gemaximeerd tot het maximumdagloon.
** De maximale duur van de WGA-loongerelateerde uitkering is sinds 1 april 2019 24 maanden. Daarnaast is het mogelijk dat een werkgever deelneemt aan regeling voor private aanvulling van de WW en WGA (PAWW-regeling). De stichting PAWW kan de inkorting van de wettelijke uitkering herstellen. Dat betekent dat de aanvullende uitkering ná 24 maanden wordt uitgekeerd en een maximale duur van 14 maanden heeft, zodat het maximum weer 38 maanden is.
Als iemand naast de WGA-loongerelateerde uitkering nog inkomsten heeft, wordt de uitkering in de eerste 2 maanden met 75% en hierna met 70% van deze inkomsten (vermenigvuldigd met de correctiefactor) verminderd. Daarna volgt óf de vervolguitkering (bij benutting van minder dan 50% van de restverdiencapaciteit) óf de loonaanvullingsuitkering (bij benutting van 50% of meer van de restverdiencapaciteit).
Vervolguitkering
Duur | Tot AOW-leeftijd, herkeuring of voldoen aan benuttingseis. |
---|---|
Hoogte | Een van de mate van arbeidsongeschiktheid afhankelijk percentage van het minimumloon. |
Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van | bedraagt het percentage van het minimumloon | De maandelijkse vervolguitkering bedraagt dan* |
---|---|---|
35% tot 45% | 28% | € 597,41 |
45% tot 55% | 35% | € 746,76 |
55% tot 65% | 42% | € 896,11 |
65% tot 80% | 50,75% | € 1.082,80 |
80% of meer | 70% | € 1.493,52 |
* Op basis van het bruto-referentieminimummaandloon
Loonaanvullingsuitkering
Duur | Tot AOW-leeftijd, herkeuring of niet meer voldoen aan benuttingseis. |
---|---|
Hoogte | 70% x (oude (gemaximeerde) loon, minus de restverdiencapaciteit (x de correctiefactor)). |
< 35% arbeidsongeschikt
Geen arbeidsongeschiktheidsuitkering, mogelijk recht op een werkloosheidsuitkering (zie volgende paragraaf), loon en/of bijstand.
Op 1 januari 2004 heeft de WIA de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vervangen. Dit houdt in dat werknemers die voor 1 januari 2004 arbeidsongeschikt raakten, nog tot 1 januari 2006 een WAO-uitkering konden krijgen. Zo’n uitkering duurt minimaal een half jaar en maximaal 6 jaar. Na 6 jaar gaat de uitkering over in een vervolguitkering.
De hoogte van de vervolguitkering is afhankelijk van het vervolgdagloon. Het vervolgdagloon bestaat uit het wettelijk minimumloon, plus een verhoging. De berekening van de verhoging bestaat uit drie stappen:
- Neem het verschil tussen het dagloon en het minimumloon;
- Neem de leeftijd op de eerste dag van de WAO-uitkering. Haal hier 15 jaar vanaf, en vermenigvuldig de uitkomst met twee. Dit getal wordt gebruikt als percentage;
- De verhoging bereken je door het resultaat van stap 1 te vermenigvuldigen met het percentage van stap 2.
Is het minimumloon lager dan of gelijk aan het minimumloon, dan is het vervolgdagloon gelijk aan het dagloon.
Geen verrekening WAO na uitspraak Wsnp
Het UWV mag een oude schuld niet verrekenen met een WAO-uitkering vanaf het moment dat iemand is toegelaten tot de Wsnp. Volgens de Hoge Raad heeft iemand recht op een WAO-uitkering als iemand aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Dit kan iedere dag veranderen. Daarom stelt de wet het recht per dag vast.
Krijgt het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geld van een persoon met een uitkering vanuit de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en ontvangt hij de uitkering al voordat hij is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)? Dan mag het UWV de schuld niet inhouden op de WAO-uitkering.
Wanneer iemand door ziekte of een handicap alleen met hulp in staat is om te werken, dan valt diegene onder de Participatiewet. Het is dan onder bepaalde voorwaarden mogelijk om een uitkering of ondersteuning bij werk te krijgen.
Voor mensen die voor hun achttiende of tijdens een studie een ziekte of handicap hebben, is er mogelijk recht op Wajong. Binnen de Wajong zijn er drie mogelijkheden:
- De Wajong is voor 1 januari 2010 aangevraagd en gekregen. De uitkering zorgt voor (een aanvulling op) het inkomen;
- De Wajong is tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2015 aangevraagd en gekregen. Als je niet kunt werken, of als je niet voldoende inkomen hebt als werknemer, kan het UWV op basis van de Wajong een uitkering verstrekken;
- De Wajong is na 1 januari 2015 aangevraagd en ontvangen. Dit wil zeggen dat er Beoordeling Arbeidsvermogen is aangevraagd, waarop het UWV heeft beoordeeld dat er nu en in de toekomst niet gewerkt kan worden. Wijzigingen in de omstandigheden moeten tijdig aan het UWV worden doorgegeven. Is er sprake van arbeidsvermogen, dan kan het UWV extra re-integratieplichten stellen. Betrokkene mag iemand (bijvoorbeeld curator, mentor of bewindvoerder) meenemen naar een persoonlijk gesprek.
In de Werkloosheidswet zijn bepalingen opgenomen waardoor de werknemer die werkloos raakt, recht heeft op een tijdelijke uitkering, afhankelijk van zijn arbeidsverleden.
Werkloos
Werknemers die niet-verwijtbaar werkloos raken, ontvangen een werkloosheidsuitkering als zij voldoen aan de referte-eis. Er is sprake van werkloosheid als minimaal 5 arbeidsuren per kalenderweek verloren zijn en de werknemer beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. Als de werknemer minder dan 10 uur per kalenderweek werkt, is hij werkloos als hij minimaal de helft van zijn arbeidsuren verliest.
Referte-eis
De referte-eis (artikel 17 WW) houdt in dat er alleen recht op een uitkering ontstaat, als de werknemer in de 36 weken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in minimaal 26 weken minimaal 1 uur per week als werknemer arbeid heeft verricht.
Hoogte en duur van de uitkering
Als aan de bovenstaande eisen wordt voldaan, is er recht op een uitkering van minimaal 3 maanden. De hoogte van de uitkering bedraagt de eerste 2 maanden 75% van het laatstverdiende loon* en daarna 70% van het laatstverdiende loon.*
* Het laatstverdiende loon is gemaximeerd tot het maximumdagloon.
Mensen die vanuit een WW-uitkering werk vinden met een lager loon en die vervolgens opnieuw werkloos worden, kunnen recht hebben op het garantiedagloon. In dit geval wordt voor de berekening van de hoogte van de WW-uitkering gerekend met het (hogere) loon van de baan waaruit ze aanvankelijk werkloos zijn geworden. Voor het garantiedagloon wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie waarin de werknemer van de ene werkgever direct in dienst komt bij een volgende werkgever en de situatie waarin de werknemer vanuit de WW bij een nieuwe werkgever in dienst komt.
In de eerste situatie (van werk naar werk) gelden de volgende voorwaarden:
- De werknemer heeft minimaal 1 jaar gewerkt bij de oude werkgever;
- Aansluitend op deze baan heeft de werknemer een andere baan gehad, waardoor er geen werkloosheid is ingetreden;
- De laatste baan is geëindigd binnen 54 weken na de beëindiging van de vorige baan met een hoger loon.
In de tweede situatie (van WW naar werk) gelden de volgende voorwaarden:
- De werknemer heeft minimaal 1 jaar gewerkt bij de oude werkgever en is vervolgens werkloos geworden;
- Na het intreden van de werkloosheid had de werknemer (nu werkloze) recht op een WW-uitkering;
- Vervolgens accepteert de werkloze een nieuwe baan, waardoor de WW-uitkering eindigt;
- Deze nieuwe WW-uitkering start binnen 1 jaar na het begin van de vorige WW-uitkering.
- De werknemer wordt opnieuw werkloos en heeft opnieuw recht op een WW-uitkering;
Als de werknemer, nu werkloze, ook voldoet aan de jareneis, wordt de uitkeringsduur verlengd. De werknemer voldoet aan de jareneis als hij aantoont in de periode van 5 kalenderjaren onmiddellijk voorafgaand aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, minimaal 4 kalenderjaren over minimaal 208 uur loon heeft ontvangen. Voor de jaren tot 2013 geldt als eis dat over 52 of meer dagen per kalenderjaar loon moet zijn ontvangen.
De uitkeringsduur wordt verlengd met 1 maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden, voor zover het arbeidsverleden niet meer bedraagt dan 10 kalenderjaren. Voor zover het arbeidsverleden meer bedraagt dan 10 kalenderjaren, wordt de uitkeringsduur verhoogd met een halve maand per kalenderjaar arbeidsverleden.* De wettelijke uitkeringsduur is in maximaal 24 maanden en kan aangevuld worden tot maximaal 38 maanden als in een cao een private aanvulling is geregeld.
* Voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen vóór 2016 wordt de uitkeringsduur verhoogd met één maand.
Arbeidsverleden
Het arbeidsverleden (artikel 42 lid 6 WW) wordt berekend door de som van de volgende drie onderdelen:
- Het aantal kalenderjaren vanaf 2013, tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaand aan het jaar waarin de werknemer werkloos is geworden, waarin de werknemer over minimaal 208 of meer uren loon heeft ontvangen (onderdeel a);
- Het aantal kalenderjaren van 1998 tot 2013, waarin de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen (onderdeel b);
- Het aantal kalenderjaren van het jaar waarin de werknemer de 18-jarige leeftijd bereikte tot 1998 (onderdeel c, fictief arbeidsverleden).
Daarnaast kan het arbeidsverleden toenemen door het verzorgings- (als is gezorgd voor een kind jonger dan 5 jaar) en/of mantelzorgforfait (als is gezorgd voor een zieke of gehandicapte en daarvoor pgb werd ontvangen).
Na de WW-uitkering
Als de werknemer na het verstrijken van de werkloosheidsuitkering nog steeds werkloos is, is er (mogelijk) recht op een andere uitkering. Op welke uitkering de werknemer recht heeft, is afhankelijk van vele factoren (die het bereik van dit naslagwerk te buiten gaan). Eén van de factoren is de leeftijd op de eerste werkloosheidsdag.
Eerste werkloosheidsdag | Soort uitkering |
---|---|
> 18 jaar | Bijstandsuitkering (Participatiewet) |
> 50 jaar* | Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) |
> 60 jaar en 4 maanden** | Inkomensvoorziening voor oudere werklozen (IOW) |
* Aanvullende eis is dat de werknemer is geboren vóór 1965 (op 1 januari 2015 de leeftijd van 50 jaar bereikt).
** Aanvullende eisen zijn dat de WW-uitkering is ingegaan ná 30 september 2006 en vóór 1 januari 2024 en dat de WW-uitkering langer dan 3 maanden heeft geduurd. De IOW blijft bestaan tot 1 januari 2027.
Bijstandsuitkering | Een vermogenstoets en een partnertoets |
---|---|
IOAW | Geen vermogenstoets, maar wel een partnertoets |
IOW | Geen vermogenstoets en geen partnertoets |
De hoogte van de WW-uitkering wordt niet beïnvloed door eventuele aanspraken op of uitkeringen vanuit een stamrecht. Bij ontslag via de kantonrechter of bij wederzijds goedvinden, hoeft geen opzegtermijn in acht te worden genomen. Daarmee zou een ex-werknemer na ontslag direct aanspraak kunnen maken op een WW-uitkering. Om dit te voorkomen, is er altijd sprake van een ‘fictieve opzegtermijn’. Een ontslagen werknemer ontvangt pas een WW-uitkering na deze fictieve opzegtermijn. De fictieve opzegtermijn is gelijk aan de duur van de opzegtermijn die bij opzegging door de werkgever in acht genomen zou moeten worden.
Wettelijke opzegtermijn
Als er in de arbeidsovereenkomst niets is opgenomen over de opzegtermijn, is deze afhankelijk van de duur van het dienstverband.
Bij een duur van de arbeidsovereenkomst van | is de wettelijke opzegtermijn |
---|---|
tot 5 jaar | 1 maand |
5 tot 10 jaar | 2 maanden |
10 tot 15 jaar | 3 maanden |
vanaf 15 jaar | 4 maanden |
In een cao mag worden afgeweken van de wettelijke opzegtermijn. Als de opzegtermijn voor de werknemer in de cao wordt verlengd, moet de opzegtermijn voor de werkgever minimaal het dubbele zijn. Bij verlenging mag de opzegtermijn voor de werknemer niet langer zijn dan 6 maanden.
Ontslagroute en transitievergoeding
Bij ontslag om bedrijfseconomische redenen of door langdurige arbeidsongeschiktheid, loopt de ontslagprocedure via het UWV. Bij andere (persoonlijke) redenen moet de werkgever naar de kantonrechter om een werknemer te ontslaan. Bij beide ontslagroutes heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. Deze vergoeding is een compensatie voor het ontslag en kan worden gebruikt voor scholing of voor de overstap naar een andere baan. Er geldt geen verplicht bestedingsdoel voor de transitievergoeding.
In de Wet arbeidsmarkt in balans is opgenomen dat de opbouw van de transitievergoeding een derde (bruto) maandsalaris per dienstjaar is, ongeacht de lengte van het dienstverband. De werknemers heeft vanaf het begin van het dienstverband recht op de transitievergoeding.
Maximale transitievergoeding | € 94.000,- of een jaarsalaris voor wie meer dan dit bedrag per jaar verdient. |
---|
De Wet arbeidsmarkt in balans bepaalt verder dat werkgevers ook bij een optelsom aan omstandigheden een werknemer kunnen ontslaan. Dit wordt de cumulatiegrond genoemd. Er hoeft dan niet aan één van de acht ontslaggronden te worden voldaan. Ontslag volgens de cumulatiegrond loopt via de rechter. De ontslagen werknemer kan in dat geval recht hebben op een halve transitievergoeding extra, dus bovenop de reguliere transitievergoeding.
De transitievergoeding is alleen verschuldigd als het ontslag het initiatief van de werkgever is, behalve bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Als er sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever, kan de kantonrechter, naast de transitievergoeding, nog een aanvullende vergoeding toekennen.
Andere maatregelen uit de Wet arbeidsmarkt in balans behandelen we verderop in het Hoffelijk Kompas.
Slapend dienstverband
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een goed werkgever een langdurig arbeidsongeschikte werknemer ontslaat na afloop van de 2 jaar loondoorbetalingsverplichting bij ziekte en betaalt dan een transitievergoeding.
Compensatie transitievergoeding
Werkgevers die werknemers ontslaan, kunnen een compensatie krijgen van de transitievergoeding. Het gaat om ontslag van een zieke werknemer nadat de ontslagbescherming is afgelopen (na 104 weken).
Om in aanmerking te komen voor de compensatie gelden de volgende voorwaarden:
- De werknemer is ontslagen door langdurige ziekte;
- De werknemer had volgens de wet recht op een transitievergoeding;
- De werkgever heeft de transitievergoeding betaald aan de werknemer.
De compensatie is gelijk aan de transitievergoeding plus de inzetbaarheids- en transitiekosten die eventueel op de transitievergoeding in mindering worden gebracht. De compensatie zal met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 worden betaald door het UWV.
In de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) zijn verschillende maatregelen opgenomen met betrekking tot de arbeidsmarkt. De belangrijkste maatregelen zijn:
- Ontslag is mogelijk bij een cumulatiegrond (een optelsom van ontslaggronden).
- Werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst moeten na 3 jaar een vaste arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen.
- Vanaf de eerste dag heeft een werknemer recht op een transitievergoeding.
- De opbouw van de transitievergoeding wordt een derde bruto maandsalaris per dienstjaar, ongeacht de arbeidsduur.
- Oproepkrachten moeten minimaal 4 dagen van te voren worden opgeroepen. Er is recht op loondoorbetaling als de oproep korter dan 4 dagen voor het begin van de werkzaamheden wordt ingetrokken.
- Oproepkrachten moeten na 12 dienstmaanden een vast aantal arbeidsuren krijgen. Het aantal uren wordt gebaseerd op het gemiddelde van het afgelopen jaar.
- Werknemers die op payrollbasis werken, hebben minimaal dezelfde arbeidsvoorwaarden als andere werknemers bij dezelfde opdrachtgever.
- Er geldt een lagere WW-premie voor vaste arbeidsovereenkomsten dan voor tijdelijke arbeidsovereenkomsten.
Lage WW-premie | 2,64% |
---|---|
Hoge WW-premie | 7,64% |
Voor mensen die niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien, bestaat er een bijstandsuitkering. Hieronder staan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om voor een bijstandsuitkering in aanmerking te komen, en wat de normbedragen voor de bijstandsuitkering zijn.
Voorwaarden bijstandsuitkering
Onder voorwaarden kan iemand een bijstandsuitkering ontvangen. Deze voorwaarden zijn dat je:
- Legaal in Nederland woont;
- 18 jaar of ouder bent;
- Onvoldoende inkomen of eigen vermogen hebt om in het levensonderhoud te voorzien;
- Geen beroep op een andere voorziening of uitkering kan doen; en
- Niet in de gevangenis of in een huis van bewaring zit.
Als je aan deze voorwaarden voldoet, heb je recht op een uitkering. Tegenover dit recht staat een aantal verplichtingen. Deze verplichtingen zijn:
- Arbeidsplicht: je bent verplicht om er alles aan te doen om zo snel mogelijk betaald werk te vinden*;
- Tegenprestatie: de gemeente kan je vragen om onbetaalde en voor de samenleving nuttige activiteiten te verrichten. Als je dat weigert, kan de gemeente de uitkering verlagen;
- Re-integratieplicht: je moet je inspannen weer snel betaald werk te krijgen. De gemeente kan je vragen je vaardigheden op peil te houden of nieuwe vaardigheden te leren;
- Medewerkingsplicht: je moet meewerken als de gemeente daarom vraagt, bijvoorbeeld aan een huisbezoek of een onderzoek om te zien of het recht op bijstand er nog is;
- Identificatieplicht: als je een uitkering aanvraagt, moet je met een geldig legitimatiebewijs kunnen bewijzen wie je bent;
- Informatieplicht: veranderingen in je situatie moet je direct doorgeven. Dat geldt bijvoorbeeld als je weer gaat werken, een studie gaat volgen, vrijwilligerswerk gaat doen, gaat samenwonen of op vakantie gaat. Als je hier niet aan voldoet, kan het zijn dat je te veel geld hebt gekregen. Naast dat je dat terug moet betalen, kan de gemeente je een boete opleggen;
- Correct gedrag: als je de gemeentelijke ambtenaar slecht behandelt, kan de gemeente als straf de bijstandsuitkering verlagen; en
- Taaleis: als bijstandsgerechtigde moet je de Nederlandse taal voldoende beheersen. Is dat onvoldoende, dan moet je je inspannen om dit te verbeteren.
* Je bent hiervan vrijgesteld als je als alleenstaande ouder de volledige zorg voor één of meer kinderen tot 5 jaar hebt of als je duurzaam en volledig arbeidsongeschikt bent.
Normbedragen bijstandsuitkering
Hieronder staan de normbedragen voor de bijstandsuitkering.
Jongerennormen, zonder kinderen | |
---|---|
Alleenstaande, indien hij 18, 19 of 20 jaar is | € 323,03 |
Gehuwden waarvan beide echtgenoten 18 ,19 of 20 jaar zijn | € 646,06 |
Gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, zonder kostendelende medebewoners |
€ 1.257,64 |
Jongerennormen, met kinderen | |
Alleenstaande, indien hij 18, 19 of 20 jaar is | € 323,03 |
Gehuwden waarvan beide echtgenoten 18 ,19 of 20 jaar zijn | € 1.019,90 |
Gehuwden waarvan een echtgenoot 18, 19 of 20 jaar is en de andere echtgenoot 21 jaar of ouder, zonder kostendelende medebewoners |
€ 1.631,48 |
Normen 21 jaar tot pensioengerechtigde leeftijd | |
Een alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoner | € 1.308,45 |
Gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd, zonder kostendelende medebewoner |
€ 1.869,21 |
Normen pensioengerechtigde leeftijd en ouder | |
Een alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoner | € 1.456,85 |
Gehuwden die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en waarvan één of meer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, zonder kostendelende medebewoners |
€ 1.976,64 |
Normen kostendelersnorm | |
Norm voor jongere partner (18, 19 of 20 jaar), indien een of meer ten laste komende kinderen | € 696,87 |
Norm voor jongere partner (18, 19 of 20 jaar), indien geen ten laste komende kinderen | € 323,03 |
Verblijf in een inrichting | |
Alleenstaande of alleenstaande ouder | € 414,31 |
Echtpaar | € 644,45 |
Verhoging verblijf in inrichting (normpremie zorgkosten) | |
Alleenstaande of alleenstaande ouder | € 42,- |
Echtpaar | € 95,- |
Uitzondering lijfrente als voorliggende voorziening | |
---|---|
Totale waarde lijfrente(n) | € 319.861,- |
Maximale inleg lijfrente(n) | € 7.677,- |
Niet tot de middelen te rekenen bedragen | |
Eén- of tweemalige premie | € 3.209,- |
Onkostenvergoeding per maand voor het verrichten van vrijwilligerswerk | € 210,- |
Maximale onkostenvergoeding per jaar voor het verrichten van vrijwilligerswerk | € 2.100,- |
25% van de inkomsten uit arbeid, tot maximaal | € 269,- |
12,5% van de inkomsten uit arbeid voor een alleenstaande ouder, tot max. | € 167,79 |
15% van de inkomsten uit arbeid van persoon die medisch uren-beperkt is, tot max. | € 170,18 |
Buiten beschouwing te laten particuliere oudedagsvoorziening | |
Alleenstaande of alleenstaande ouder | € 25,05 |
Echtpaar | € 50,10 |
Buiten beschouwing te laten vermogen | |
In de woning gebonden vermogen voor zover dit minder bedraagt dan | € 63.900,- |
Vermogensgrenzen alleenstaande | € 7.575,- |
Vermogensgrenzen alleenstaande ouder | € 15.150,- |
Vermogensgrenzen echtpaar | € 15.150,- |
Drempelbedrag bijzondere bijstand | € 166,- |
Bijstand en eigen woning
Wanneer iemand recht heeft op een bijstandsuitkering, dan mag diegene een eigen woning bezitten. Daarvoor gelden aanvullende voorwaarden. Deze voorwaarden zijn afhankelijk van de overwaarde van de woning. Hiervoor wordt gekeken naar de waarde die staat in bovenstaande tabel bij ‘In de woning gebonden vermogen voor zover dit minder bedraagt dan’.
Is de overwaarde van het huis lager dan bovenstaand bedrag? Dan gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
- De uitkeringsgerechtigde woont zelf (met gezin) in de woning; en
- Van de uitkeringsgerechtigde kan niet worden verwacht dat die de woning verkoopt of een (extra) hypotheek afsluit. Dat kan bijvoorbeeld komen doordat de woonkosten ongeveer evenveel bedragen als de kosten voor een huurwoning.
Is de overwaarde van het huis hoger dan bovenstaand bedrag? Dan bepaalt de gemeente of iemand recht heeft op een bijstandsuitkering. Heeft iemand alsnog recht op een bijstandsuitkering? Dan wordt de bijstand als een lening verstrekt. Deze lening moet later weer worden terugbetaald. De gemeente kan tot zekerheid van de terugbetaling van de bijstandslening een krediethypotheek op het huis afsluiten.
Bijzondere bijstand is een uitkering waarmee je extra en bijzondere kosten kunt betalen. De gemeente bepaalt of iemand recht heeft op bijzondere bijstand. Daarbij beoordeelt zij de individuele omstandigheden en financiële situatie. Omdat iedere gemeente daar een eigen beleid in heeft, is het zaak dat je goed nagaat wat de beleidsregels van jouw gemeente zijn. Om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand, moet je voldoen aan dezelfde voorwaarden die gelden voor een gewone bijstandsuitkering. Daarnaast moeten de kosten aantoonbaar, onvoorzien en noodzakelijk zijn.
De bijzondere bijstand kan een gift of een lening zijn. Om te bepalen of de bijstand als gift of als lening wordt verstrekt, mag de gemeente om het plan van aanpak van een bewind vragen. Dat blijkt uit jurisprudentie. Gezinnen met een laag inkomen en de zorg voor kinderen tot 18 jaar kunnen extra hulp vragen aan de gemeente. Hiermee kunnen zij bijvoorbeeld een kindpakket aanvragen, waarmee aan de meest noodzakelijke behoeften van kinderen voldaan kan worden. Denk aan vouchers voor kleding en zwemlessen.
De vier kindregelingen die ouders financieel ondersteunen zijn:
- Kinderbijslag;
- Kindgebonden budget;
- Kinderopvangtoeslag.
Hieronder zullen de belangrijkste kenmerken van de verschillende kindregelingen worden behandeld.
De kinderbijslag is een bijdrage in de kosten van kinderen van 0 tot 18 jaar. De bedragen van de kinderbijslag staan weergegeven in de onderstaande tabel.
Leeftijd van het kind | Hoogte van de kinderbijslag |
---|---|
0 tot en met 5 jaar | € 281,69 per kwartaal per kind |
6 tot en met 11 jaar | € 342,05 per kwartaal per kind |
12 tot en met 17 jaar | € 402,41 per kwartaal per kind |
Om te bepalen in welk kwartaal er voor het eerst kinderbijslag wordt ontvangen (of een verhoging vanwege een oudere leeftijdscategorie), wordt er gekeken naar de eerste dag van het kwartaal. Er wordt betaald als het kwartaal is afgelopen.
Kinderen mogen voor de kinderbijslag onbeperkt bijverdienen.
Naast de kinderbijslag worden ouders met kinderen tot 18 jaar financieel ondersteund door het kindgebonden budget. Het kindgebonden budget wordt uitbetaald door de Belastingdienst, die ouders er ook automatisch van op de hoogte stelt als zij recht hebben op deze toeslag (maar alleen als zij ook een andere toeslag ontvangen).
Het kindgebonden budget geldt voor ouders die:
- Eén of meer kinderen jonger dan 18 jaar hebben;
- Recht hebben op kinderbijslag;
- Niet meer verdienen dan een bepaalde inkomensgrens;
- De Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning hebben;
- Niet te veel vermogen hebben.
Vermogenstoets
De vermogensgrens voor het kindgebonden budget staat in de volgende tabel weergegeven.
Huishouden | Geen recht bij vermogen vanaf |
---|---|
Alleenstaanden | € 140.213,- |
Partners | € 177.301,- |
Hoogte kindgebonden budget
De hoogte van het kindgebonden budget is afhankelijk van het aantal kinderen in het huishouden.
Huishouden | Maximale kindgebonden budget (per jaar) alleenstaande tot en met € 26.819,-* | Maximale kindgebonden budget (per jaar) ouder met toeslagpartner tot en met € 35.849,-* |
---|---|---|
Gezin met één kind | € 5.916,- | € 2.436,- |
Gezin met twee kinderen | € 8.352,- | € 4.872,- |
Gezin met drie kinderen | € 10.788,- | € 7.308,- |
Per extra kind | + € 2.436,- | + € 2.436,- |
* Voor een inkomen hoger dan € 26.819,- of € 35.849,- geldt een afbouwpercentage van 6,75%. Hoe hoger het inkomen, hoe lager de toeslag.
Het kindgebonden budget wordt verhoogd voor kinderen die 12 jaar en 16 jaar worden als tegemoetkoming in schoolkosten.
De kinderopvangtoeslag is een bijdrage in de kosten van kinderopvang. De kinderopvangtoeslag wordt uitbetaald door de Belastingdienst. Voor deze toeslag gelden de volgende voorwaarden:
- De aanvrager en zijn toeslagpartner werken, studeren of volgen een traject naar werk (of een inburgeringscursus) bij een gecertificeerde instelling;
- De aanvrager ontvangt kinderbijslag of een pleegouderbijdrage, of het kind wordt in belangrijke mate onderhouden (hiervoor geldt een minimale bijdrage per kwartaal per kind);
- Het kind staat ingeschreven bij de aanvrager;
- Er is een schriftelijke overeenkomst met een geregistreerd kindercentrum of gastouderbureau;
- Het kind waarvoor de kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd, zit nog niet op het voortgezet onderwijs;
- De aanvrager en zijn toeslagpartner dragen de kosten voor de kinderopvang;
- De aanvrager en zijn toeslagpartner hebben de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning.
De kinderopvangtoeslag wordt per kind uitgekeerd voor maximaal 230 uur per maand. De hoogte van de kinderopvangtoeslag wordt bepaald aan de hand van het aantal kalendermaanden dat de minst werkende ouder in een jaar heeft gewerkt. De hoogte hangt dus niet af van het aantal gewerkte uren, maar van het aantal gewerkte kalendermaanden.
De maximale bedragen zijn als volgt:
Soort opvang | Maximaal bedrag per uur |
---|---|
Dagopvang | € 10,25 |
Buitenschoolse opvang | € 9,12 |
Gastouderopvang | € 7,53 |
Een partner van de bevallen vrouw kan na de bevalling 5 dagen betaald geboorteverlof opnemen. Deze 5 dagen kunnen verspreid worden opgenomen binnen 4 weken na de dag van de bevalling. Het aantal uren verlof is afhankelijk van het aantal uur dat de werknemer werkt: het totale verlof staat gelijk aan het aantal contracturen per week. De dag van de bevalling zelf wordt gezien als calamiteitenverlof. Ook deze dag krijgt de werknemer doorbetaald.
Daarnaast kan de partner het verlof uitbreiden met maximaal 5 weken. Dit extra verlof (aanvullend geboorteverlof) kan worden opgenomen binnen 6 maanden vanaf de dag na de bevalling. De werkgever hoeft tijdens dit aanvullend geboorteverlof geen loon door te betalen, maar de partner kan wel een uitkering aanvragen bij het UWV. Deze uitkering bedraagt 70% van het maximum dagloon. De uitkering moet worden aangevraagd binnen 4 weken vóór ingang tot 4 weken ná afloop van het geboorteverlof. De werknemer moet wel eerst het geboorteverlof opmaken, voordat deze het aanvullend geboorteverlof laat ingaan.
Ouders kunnen 9 weken ouderschapsverlof opnemen waarbij zij 70% doorbetaald krijgen. Dit ouderschapsverlof moet dan opgenomen worden binnen 1 jaar na de geboorte van het kind.
Bij zwangerschap kan een zwangerschaps- en een bevallingsuitkering (WAZO) worden aangevraagd. Het hangt van de persoonlijke situatie af wie de aanvraag doet. De werkgever vraagt namens werknemers de uitkering aan. De werkgever ontvangt de uitkering van het UWV. De werkgever betaalt het loon door aan de werknemer.
Als iemand zwanger is en van het UWV een WW-, Ziektewet- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, dan heeft diegene recht op een WAZO-uitkering. Bij een WAO-, Wajong-, IVA, loonaanvullings- (LAU) of vervolguitkering wordt geen WAZO-uitkering verstrekt.
Werknemers die werken in Nederland en jonger zijn dan de AOW-leeftijd, hebben recht op het wettelijke minimumloon. De werkgever mag niet minder betalen, maar wel meer. De hoogte van het minimumloon wordt jaarlijks op 1 januari en 1 juli vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De inkomsten die meetellen voor het minimumloon zijn, naast het basisloon, de vergoedingen voor overwerk, toeslagen (bijvoorbeeld voor ploegendienst of onregelmatige werktijden), vaste beloningen voor de gemaakte omzet en fooien van derden. Vakantiegeld, winstuitkeringen, pensioen, spaargeld, vergoeding voor kosten (zoals reisgeld) en eindejaarsuitkeringen vallen buiten het minimumloon.
Per uur | |
---|---|
Vanaf 21 jaar | € 13,68 |
20 jaar | € 10,94 |
19 jaar | € 8,21 |
18 jaar | € 6,84 |
17 jaar | € 5,40 |
16 jaar | € 4,72 |
15 jaar | € 4,10 |
De grondslagen voor de Wajong-, WAZ- en WAZO-uitkeringen bedragen per dag (exclusief vakantiegeld):
Grondslagen Wajong, WAZ en WAZO voor zelfstandigen | Vanaf 21 jaar | 20 jaar | 19 jaar | 18 jaar |
---|---|---|---|---|
Grondslag | € 98,10 | € 78,48 | € 58,86 | € 49,05 |
Uitkeringsgrondslag kortdurende en vervolguitkering WW | Vanaf 21 jaar |
---|---|
Uitkeringsgrondslag | € 105,94 |
Bij toeslagen wordt niet gesproken van een (fiscaal) partner, maar van een toeslagpartner. Bij toeslagpartners wordt het inkomen en het vermogen samengeteld voor de berekening van een toeslag. Hierdoor kan het zijn dat iemand minder of zelfs helemaal geen recht meer heeft op een toeslag.
Echtgenoten en geregistreerd partners worden in ieder geval aangemerkt als toeslagpartners. Verder zijn personen die op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven ook toeslagpartners, mits zij voldoen aan één van de volgende voorwaarden:
- Zij hebben bij de notaris een samenlevingscontract afgesloten;
- Zij hebben samen een kind;
- Eén van de partners heeft een kind van de ander erkend;
- Zij zijn als partners aangemerkt binnen een pensioenregeling;
- Zij hebben samen een koopwoning;
- Eén van de medebewoners heeft een inwonend kind jonger dan 18 jaar (als de medebewoner een onderhuurder is, dan is geen sprake van een toeslagpartner);
- Zij zijn voor de inkomstenbelasting aangemerkt als fiscaal partners; of
- Zij waren vorig jaar al toeslagpartner van elkaar.
Iemand kan slechts één toeslagpartner hebben. Als er meerdere personen op één adres wonen, dan is de toeslagpartner degene met wie de eerst mogelijke situatie uit de bovenstaande opsomming zich voordoet. Als een persoon bijvoorbeeld met de ene bewoner een kind en met de andere medebewoner een koophuis heeft, is de toeslagpartner degene met wie deze persoon een kind heeft.
Als twee personen gedurende het jaar als elkaars toeslagpartner worden aangemerkt, moet het inkomen van het gehele jaar alsnog bij elkaar worden opgeteld. Wijzigingen in de persoonlijke situatie moeten daarom zo snel mogelijk aan de Belastingdienst worden doorgegeven. Als dit niet gebeurt, bestaat het risico dat (een deel van) de al ontvangen toeslag moet worden terugbetaald.
Huurtoeslag is een bijdrage in de huurkosten van de woning. Huurtoeslag is gebonden aan een aantal voorwaarden:
- Je bent woonachtig in Nederland;
- Je hebt de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning;
- Je bent 18 jaar of ouder;
- Je hebt een getekende huurovereenkomst;
- Je bewoont een zelfstandige woonruimte (geen kamerbewoning);
- Je betaalt huur en kan dat bewijzen;
- Je huur is maximaal de sociale huurgrens (zie thema Woning);
- In de BRP sta je op het woonadres van je huurovereenkomst ingeschreven;
- Het inkomen van je eventuele toeslagpartner en medebewoners is niet te hoog; en
- Je vermogen en dat van je eventuele toeslagpartner en medebewoners is niet te hoog.
Zonder toeslagpartner of medebewoners | Met toeslagpartner of medebewoners | |
---|---|---|
Maximaal vermogen | € 36.952,- | € 73.904,- |
Zorgtoeslag is een bijdrage in de kosten van de Nederlandse zorgverzekering. Of er recht bestaat op toeslag en hoe hoog deze is, is afhankelijk van het inkomen en het vermogen.
Zonder toeslagpartner of medebewoners | Met toeslagpartner of medebewoners | |
---|---|---|
Maximaal inkomen | € 37.496,- | € 47.368,- |
Maximaal vermogen | € 140.213,- | € 177.301,- |
Verder moet de aanvrager de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsvergunning hebben en 18 jaar of ouder zijn.
Militairen krijgen geen zorgtoeslag. Hun ziektekosten zijn gedekt door de ziektekostenregeling van het ministerie van Defensie.
Gedetineerden hebben ook geen recht op zorgtoeslag. Het ministerie van Justitie is verantwoordelijk voor hun geneeskundige zorg. De zorgverzekering blijft wel bestaan, maar gedurende de detentie betaalt een gedetineerde geen premie.
Als je door ziekte of handicap zorg nodig hebt of je hebt een zorgbehoevend kind, kun je een persoonsgebonden budget (pgb) aanvragen. Om te weten welke zorg nodig is, is een indicatie of verwijzing nodig. Er zijn vier soorten pgb’s:
- Pgb vanuit de Jeugdwet;
- Pgb vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);
- Pgb vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz); en
- Pgb vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
De gemeente bepaalt of je een pgb krijgt voor de aanvragen vanuit de Jeugdwet en de WMO. Een pgb vanuit de Wlz vraag je aan na een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) bij het Zorgkantoor in de regio. Een pgb vanuit de Zvw vraag je aan bij de zorgverzekeraar na verwijzing of indicatie bij de wijkverpleegkundige of de zorgverzekeraar. Degene die het pgb ontvangt, heet budgethouder.
Als het pgb is toegekend, maak je met de zorgverlener afspraken over de zorg, de tijden waarop de zorg verleend wordt en het bedrag dat je daarvoor betaalt. Deze afspraken komen in een zorgovereenkomst.
Een bewindvoerder moet zorgen dat hij tijdig en volledig verantwoording aflegt aan het zorgkantoor. De bewindvoerder mag het beheer van het pgb niet overlaten aan de klant. De bewindvoerder is verantwoordelijk voor de kosten, het sluiten van de contracten en het betaalbaar stellen van de declaraties. Als er sprake is van bewind en de verantwoording van het pgb gebrekkig is verlopen, dan is de bewindvoerder hiervoor aansprakelijk.
Is het pgb toegekend voor het inkopen van zorg voor de schuldenaar? Dan blijft dit bedrag buiten beschouwing bij berekening van het vtlb. Verleent de schuldenaar zelf zorg aan iemand anders en krijgt hij hiervoor een vergoeding vanuit het pgb? Dan geldt dit als inkomen, behalve als de schuldenaar alleen budgetbeheerder is voor een zorgbehoevend gezinslid en met dit pgb zorg inkoopt bij derden.
Wet langdurige zorg
De Wlz is bedoeld voor personen die de hele dag intensieve zorg of toezicht dichtbij nodig hebben. Deze premie wordt geheven over het inkomen.
Premie Wlz | 9,65% |
---|
Personen die gebruikmaken van Wlz-zorg, betalen hiervoor een eigen bijdrage. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van onder andere het vermogen: Hoe meer vermogen de zorgbehoevende heeft, des te hoger de eigen bijdrage. Er zijn twee soorten eigen bijdrage. De hoge eigen bijdrage is verschuldigd als iemand langer dan 4 maanden is opgenomen in een instelling voor langdurige zorg. Bij thuiszorg is de lage eigen bijdrage verschuldigd.
Hoge eigen bijdrage Wlz | € 0,- tot € 2.887,40 per maand |
---|---|
Lage eigen bijdrage Wlz | € 200,40 tot € 1.052,20 per maand |
Wet maatschappelijke ondersteuning
De Wmo is bedoeld voor personen die ondersteuning nodig hebben, omdat zij niet op eigen kracht zelfredzaam zijn.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning vanuit de Wmo. Hiervoor mogen zij een eigen bijdrage vragen.
Eigen bijdrage Wmo | Maximaal € 20,60 per maand |
---|
De meeste hulp of ondersteuning die de gemeente aanbiedt, valt onder de eigen bijdrage Wmo. Neem contact op met het Wmo-loket van de betreffende gemeente om na te gaan wat precies onder het de eigen bijdrage Wmo valt. Gemeenten kunnen de eigen bijdrage nog verlagen.
De leeftijdsgrens voor de kostendelersnorm is op 1 januari 2023 aangepast van 21 jaar naar 27 jaar. De berekening van de kostendelersnorm is niet aangepast.
Het doel van de verhoging van de leeftijdsgrens is minder dak- en thuisloze jongeren. Ouders met een bijstandsuitkering kunnen hun kind door de verhoging langer thuis laten wonen zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsuitkering.